, [], Whether it is lawful for a judge to pronounce judgment against the truth that he knows, on account of evidence to the contrary?
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij zult het [36]aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den [37]kleine, zowel als den [38]grote, horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht; want het gericht is [39]Godes; doch de zaak, [40]die voor u te [41]zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen, en ik zal ze horen. 36. Dat is, gij zult het gericht niet buigen naar enig uiterlijk aanzien, conditie of kwaliteit dergenen, die voor het gericht verschijnen. Zie zulk een manier van spreken Lev.19:15, en onder, hfdst.10 vs.17; 2 Kron.19:6,7; Job 13:8; Jak.2:1,9. 37. Dat is, geringen, armen, verachten. Hebreeuws, gelijk de kleinen, gelijk de groten, of alzo de kleinen, alzo de groten; dat is, de minsten zowel als de meesten. 38. Dat is, rijken, vermogenden, aanzienlijken. 39. Dat is, het is door God ingesteld, en wordt in zijnen naam en van zijnentwege, naar de wetten, die Hij ons voorgeschreven heeft, bediend. 40. Dat is, zwaarder dan dat gij die zoudt kunnen afdoen. 41. Of, hard.